Het AGK 90 jaar

Het Amsterdams Gemengd Koor: 90 jaar gezelligheid maar ook ambitie

Van ‘Zang na Studie’ naar ‘Het Amsterdams Gemengd Koor’; een bloeiende vereniging als schakel in de rijke Amsterdamse koorgeschiedenis. In november viert Het Amsterdams Gemengd Koor haar 90-jarig bestaan met een jubileumconcert in Het Concertgebouw.

‘k Ben een Amsterdamsch Matroosje!
‘k Draag mijn hoedje blyd en fier […]
‘k Houd ook van mijn lieve Meid,
Die my kust en streelt en vleidt:
‘k Houd van alle goede dingen,
‘k Wil een Kermis-Deuntje zingen,
Voor den Boer- en Burger-stand
Voor het Vrije Nederland.

Al voor er georganiseerde zanggenootschappen waren, was er in Amsterdam een bloeiende zangcultuur. In de schuilkerken werden hoogmissen begeleid door de zangers van de katholieke confrères van Sint Cecilia en betrokken leken. En in de negentiende eeuw werden grote oratoria en missen buiten de erediensten door gemengde koren uitgevoerd met de Mozes en Aäron kerk als centrum. De stad waar Daniël de Lange in de negentiende eeuw met zijn a-capella koor de grondlegger was van de professionele koorzang, heeft een rijke muzikale (koor) traditie.

Bovenstaand ‘Kermis-matroosje’ van de schrijver Johan Hendrik Swildens werd in 1783 uitgebracht door de firma Koene aan de Lindengracht, producent van liedblaadjes en centsprenten. Deze liedjes hadden tot doel de gewone bevolking beschaving bij te brengen, de nationale identiteit te versterken en de nationale muziekcultuur te versterken. Gezongen werd er al heel lang in Nederland, maar het niveau van onder andere de volkszang behoefde verbetering. Daartoe werden in de negentiende eeuw verschillende initiatieven genomen. De Amsterdamse arts, dichter en bestuurder Jan Pieter Heije (dichter van het welbekende ‘De Zilvervloot’) was van mening dat volkszang bij uitstek een middel was om het volk op te voeden en cultuur bij te brengen en vond ‘de zangkunst de gezelligste aller kunsten’. Met de oprichting van de koninklijke muziekscholen in Amsterdam en Den Haag én de oprichting van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst (en daarmee de Toonkunstkoren) kreeg zang en met name koorzang specifieke aandacht.

Er kwam zangonderwijs (kosteloos voor ‘minvermogenden’) voor volwassenen en kinderen vanaf negen jaar, (meisjes waren vooralsnog uitgesloten), er kwam een zangschool voor onderwijzers en een methode voor het volkszangonderwijs, geschreven door Wilhelmus Smits, directeur van de volkszangschool in Amsterdam. Volkszang werd op deze wijze een instrument om het niveau van de koorzang te verhogen en is van directe invloed geweest op de ontwikkeling van het koorwezen in het land.

Met de emancipatie van de werkende bevolking werd zang een activiteit die voor velen bereikbaar was: het gaf een gevoel van saamhorigheid en de mogelijkheid aan het culturele leven deel te nemen. In Amsterdam waren omstreeks 1880 al tientallen zangverenigingen, vooral mannenzangverenigingen, de zogenaamde liedertafels, zoals het ‘Amstel Mannenkoor’ en het ‘Mannenkoor Caecilia’. Gezelligheid en gelijkgestemdheid waren belangrijke uitgangspunten. De enorme opbloei legde de basis voor de verdere ontwikkeling in de twintigste eeuw. In 1914 had de Bond van Amsterdamse Zangverenigingen circa 40 leden.

Na de Eerste Wereldoorlog veranderde er veel: er ontstonden lokale, regionale en landelijke korenorganisaties en de nieuwe Arbeidswet van 1919  bracht met de ‘achturen dag’ meer mogelijkheden voor de vrije tijd. Vele nieuwe, ook gemengde verenigingen werden opgericht, waaronder de gemengde zangvereniging ‘Zang na Studie’ op 21 juli 1928.

De aankondiging van de oprichting in De Telegraaf van 23-7-1928.

 ‘Een klein ensemble van jeugdige zangers en zangeressen met een fris geluid’.
Eigenlijk begon het allemaal al in 1926: tijdens een schoolavond ter gelegenheid van de pensionering van de directeur traden een aantal leerlingen van de toenmalige Openbare Handelsavondschool in Oud West op. Dit eenmalige optreden kreeg een vervolg en toen in 1928 enkele jongeren de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt, kon de vereniging ‘Zang na Studie’ ten huize van de familie Keuter in de Nieuwe Leliestraat worden opgericht. Onder leiding van Albert Kloek, die tot voorzitter werd benoemd en secretaris Buissant des Amorie, werden al gauw ook niet-leerlingen lid en werden de activiteiten uitgebreid met wekelijkse fietstochten, avonden cabaret- en toneelvoorstellingen. Geheel in het teken van de tijd stond gezelligheid voorop. Maar van een zekere ambitie was wel degelijk sprake. De zangrepetities stonden onder leiding van dirigent Stephen Jansen die een repertoire van meerstemmige koorwerken met de groep instudeerde, waaronder ‘Lentezang’ van de Amsterdamse dirigent en componist Fred. J. Roeske. Deze dirigent van Apollo, één van de eerste mannenzangverenigingen, leidde onder andere in 1948 een grote samenzang op de Dam ter gelegenheid van 50-jarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina.

Het eerste optreden van ‘Zang na Studie’ op 19 mei 1929 tijdens een zangconcours in het Park Sonsbeek in Arnhem, werd goed ontvangen. De Arnhemse Courant schreef  “in de vierstemmige liederen bleek ten volle hoe goed en ernstig gestudeerd is en hoe de dirigent met deze kortgeleden opgerichte vereniging een goeden samenzang wist te verkrijgen. Wij zouden dit koor gaarne eens in grootere werken horen”. Op Tweede Paasdag 1930 vond het volgende concert plaats samen met het koor ‘Inter Nos’ waarbij ‘Die sieben letzten Worte unseres Erlösers am Kreuze’ van J. Haydn werd uitgevoerd, een ambitieuze keuze, waarvan in het Nieuws van de Dag werd geschreven “er zat veel moois in en er werd beschaafd gezongen”. Zo volgden in deze beginjaren meerdere optredens in onder andere theater Bellevue, de Westerkerk en Krasnapolsky.

Willem Wiesehahn
Een geheel nieuwe periode brak aan in 1939 met de komst van de toen bijna 25-jarige Willem Wiesehahn, op dat moment al dirigent van vier andere Amsterdamse koren. Zijn opleiding kreeg hij van S. Engelander, Fred. J. Roeske, Otto de Nobel, Hubert Cuypers en Jaap Spaanderman sr. Hij leerde solozang van Jaap Stromenberg. Vanaf zijn achttiende leidde hij kleine koorbezettingen, waaronder de dubbelmannenkwartetten Excelsior en de Amstel-Zangers. Staand achter de piano zong hij alle koorpartijen voor. Bekende solisten als Aafje Heynis en Elisabeth Schwarzkopf zongen onder zijn leiding.

In 1975 componeerde hij in opdracht van het Ministerie van CRM een Te Deum ter gelegenheid van het zevenhonderdjarig bestaan van de stad Amsterdam. Hij zou bijna zestig jaar als dirigent verbonden blijven aan ‘Zang na Studie’ (later Het  Amsterdams Gemengd Koor). Ook leidde hij vijftig jaar de ‘Oratorium Vereniging Groot Noord’ en de ‘Christelijke Oratorium Vereniging IJmuiden’. Vaak liet hij solisten in IJmuiden debuteren: “dan waren ze over de eerste angsten heen”. Als dirigent verdiende Wiesehahn, die op zijn fiets van de Wittenkade kwam, in zijn beginjaren fl17,50 per maand. Wiesehahn overleed in 1998.

De oorlogsjaren waren moeilijk, toch groeide het koor van 13 leden omstreeks 1940 naar 50 zangers in 1942. De organisatie van het koor werd professioneler aangepakt en er werden meerdere uitvoeringen van ‘Die sieben letzten Worte unseres Erlösers am Kreuze’ in Het Concertgebouw gegeven.

Reizend koor
Al vanaf de oprichting wilde het koor ook buiten Amsterdam haar geluid laten horen. Waren het voor de oorlog concoursen die men bezocht (waar men ook nog prijzen wist te winnen), na de 2e W.O. werden de contacten internationaler. Ondersteund door een reiscommissie werden jaarlijks reizen naar Engeland, Zwitserland, Tsjecho-Slowakije en Duitsland gemaakt.

Vermaard is de uitwisseling met het Engelse ‘Alexandra Choir’ uit Londen. Op 18 mei 1946 vond in Het Concertgebouw een concert plaats waarbij de koren gezamenlijk het Hallelujah uit de Messiah van G.F. Händel zongen. Op 15 november 1947 volgde een optreden in de Royal Albert Hall dat door de BBC werd uitgezonden. Willem Wiesehahn dirigeerde er op 30 oktober van datzelfde jaar ook nog het London Symphony Orchestra in de Missa Pro Pace van componist/musicoloog (Kurt) Rudolf Mengelberg, toenmalig directeur van de N.V. Het Concertgebouw.

 Het bezoek van het ‘Alexandra Choir’ aan Nederland kreeg nog een staartje: geen bezoekers bij het concert in ‘s Gravenhage en een groot feest in Krasnapolsky brachten het koor aan de rand van de financiële afgrond. De rekening van negen duizend gulden kon slechts voor een deel worden opgebracht; na bemiddeling van de burgemeester van Amsterdam, de heer d’Ailly, werd de rekening van twaalfhonderd gulden door de directeur van Krasnapolsky, de heer Staal, kwijtgescholden.

Bij het bezoek aan het Zwitserse koor ‘Ceciliënverein’ in Solothurn, waarbij het koor in een vooraf gereserveerde trein reisde en op het perron werd onthaald door bazuingeschal van padvinders, ontving men van de voorzitter een in rood leer gebonden boek met tekening en een korte wens van vrede en vriendschap. Dit boek is in de daaropvolgende jaren uitgegroeid tot ‘Het Gouden Boek’ waarin het koor tot op heden alle concerten, voorzien van tekening en handtekening van de dirigent en solisten, memoreert.

           

 

 

 

 

 

Benefietconcerten
De jaren vijftig stonden in het teken van de wederopbouw en het koor maakte naam door de vele benefietconcerten die gegeven werden. Zo ging de opbrengst meerdere malen naar het Koningin Wilhelmina Fonds en in 1954 werd het 25-jarig jubileum afgesloten met een uitvoering van Die Schöpfung, met Elisabeth Schwarzkopf en Herman Scheij als solisten, ten bate van het Nederlands Sanatorium in Davos. Ook kwam de opbrengst van concerten ten goede aan onder andere de Mythyl-stichting, het Reuma fonds en het Koningin Juliana Fonds.

Het Amsterdams Gemengd Koor
In 1973 kreeg het koor de huidige naam; inmiddels een groot oratoriumkoor waarin velen uit verschillende beroepsgroepen hun plek hadden gevonden. Tot 1998 trad het koor onder leiding van Willem Wiesehahn meerdere malen per jaar in Het Concertgebouw en daarbuiten op. Het overlijden van Wiesehahn sloot een gedenkwaardige periode af, maar luidde ook een nieuwe tijd in: het koor had nooit onder een andere dirigent gezongen en moest zichzelf opnieuw uitvinden.

In 1999 werd daarmee een start gemaakt met de aanstelling van de jonge dirigent Paul Valk. Onder zijn leiding werd op 30 oktober 1999 met een uitvoering van het ‘Requiem’ van G. Verdi de basis gelegd voor de toekomst. Het koor groeide tot de huidige bezetting van 135 personen en ontwikkelde zich tot een koor waar ambitie hand in hand gaat met gezelligheid. Een kwaliteitscommissie zette lijnen uit voor nieuw beleid, de reiscommissie organiseerde weer reizen, zij het iets minder frequent en samen met de koorleden sloeg het bestuur nieuwe wegen in.

Het AGK, zoals het koor kortweg ook genoemd wordt, is een bloeiende vereniging met een lange geschiedenis verbonden aan de stad Amsterdam. Het repertoire bevat naast de bekende grote werken als de Matthäus Passion of het Weihnachtsoratorium van J.S. Bach ook werken van moderne of minder bekende componisten, zoals J. Rutter, K. Jenkins en P. Vasks. Iedere twee jaar vinden stemtesten plaats en ieder jaar brengt het koorweekend naast intensief studeren ook veel gezelligheid. Meer dan de helft van de leden draagt actief bij aan het reilen en zeilen van de vereniging.

Ambitie is er ook nu nog: met Het Concertgebouw als voornaamste thuisbasis blijft het streven naar kwaliteit hoog in het vaandel staan.

Het 90-jarig jubileum wordt gevierd met een cadeau aan de stad Amsterdam. Op verschillende plaatsen geeft het koor kleine concerten, vrij toegankelijk voor iedereen. Zo zijn er optredens in het Vondelpark, in het Centraal Station, de OBA en tijdens Monumentendag in de Singelkerk. Op 18 november wordt het jubileumjaar afgesloten met een concert dat geheel in het teken staat van G. Verdi: uitgevoerd worden het ‘Requiem’ en beroemde koren uit diverse opera’s.

 

Zie www.het-agk.nl

 

Elly Bart